Lees hieronder de hele tekst:

Voorzitter, Ik herinner me nog goed de dag van de installatie hier in de raad. Ik zat daar naast collega Yemane, we waren vol in aww van het feit dat we gekozen waren en door u geïnstalleerd werden — toen ik van mijn moeder een appje kreeg. Zij keek thuis mee met de vergadering en schreef: ‘Kris, mijn hart barst bijna uit elkaar van trots. 

Met dat appje was ik weer even terug in Friesland, in Harkema, waar ik mijn heit en mem aan de keukentafel zag zitten, met de laptop open, de vergadering van de Amsterdamse gemeenteraad volgend.

Net als nu waarschijnlijk, nu ik het woord mag voeren over “de jeugdzorg”. Bij jeugdzorg gaat het veel — misschien wel veel te veel — over het falende systeem, de vele organisaties, overschrijdende budgetten, bureaucratie, wachtlijsten: alles wat er mis is.

Achter dit jargon gaan allerlei verhalen schuil. Verhalen van jonge mensen in Amsterdam wiens levens niet altijd over rozen gaan. Jonge mensen die niet het geluk hadden dat hun wieg op een fijne plek stond. Jongeren die een verkeerde afslag hebben genomen of gewoon een foutje maakten en daar keihard voor worden afgestraft. Jonge mensen die het gewoon even heel ingewikkeld met zichzelf hebben.

En ik kan me heel goed voorstellen dat met alles wat er gebeurt in de wereld, het voor velen van hen soms uitzichtloos lijkt en voelt. Maar ik wil hen graag vertellen dat het beter wordt. Dat wil ik doen door drie herinneringen uit mijn jeugd te delen.

Want, ik ken ook de lange weg naar school, over het schoolplein, door de schoolgangen. Ik zie de zitkuil nog voor me en de klas waar me met briefjes, scheldwoorden en klappen duidelijk wordt gemaakt dat ‘homo’ of ‘flikker’ zijn een vrijbrief is voor al dat uitlachen en pesten. Jaar in, jaar uit. Dat je eerst niet begrijpt wat er zo gek of anders aan je is: totdat je denkt: ah, ik moet me ‘mannelijker’ gedragen, een zwaardere stem, niet bewegen, stilzitten. En ik ken ook nog alle gezichten van volwassenen die niet ingrijpen. Niemand die iets doet.

Voorzitter, ik ken ook het huis in een andere stad. Het huis waar je als 16-jarige en nog in de kast — voor het eerst hoopt iemand te ontmoeten. Iemand die is als jij. Een leeftijdgenoot met wie je woorden hoopt vinden voor je gevoelens en worsteling. En ik ken de teleurstelling en angst, want degene die je ontmoet is niet de persoon met wie je aan het schrijven was. Het is iemand anders. Een oude man, kalend en dwingend. Niet uit op vriendschap, maar uit op iets anders. Ik ken de situatie dat je veelvuldig ‘nee’ zegt in woorden en in de taal van je lijf, maar niet wordt gehoord. Ik weet nog hoe lang de weg terug naar huis was: met natte haren op de fiets, in het donker.

En ik ken de diepe en donkere gedachten die je als tiener en als mens kan hebben. Gedachten dat je het leven niet meer ziet zitten. Niet weet wat je nog moet doen om het beter te maken. Wat doe ik hier nog? Was ik maar gewoon weg. Suïcidale gedachten die ik met woorden toevertrouw aan papier, daarin vertel over een eerste poging die ik doe.

En voorzitter: ik ben zo dankbaar, want ik weet ook dat het beter wordt. Dat er zoiets is als: de tijd. Dat je later in je leven ergens op kan terugblikken. Ik leerde ook hoe veerkrachtig je als mens kan zijn — iets wat je pas veel later beseft.

Dus zou ik tegen een ieder die zich hierin herkend willen zeggen: heb vertrouwen, want ook ik had nooit durven dromen dat ik hier zou staan — dit aan u allen zou vertellen.

Mijn geluk was mevrouw Willy Baars: mijn decaan en docente Frans op het Lauwers College te Buitenpost. Met een smoesje kwam ik op mijn zestiende bij haar terecht. Ze stelde me vragen, gaf me opdrachtjes mee en was lief. In een jaar dat ik het nauwelijks volhield, maakte ze soms dagelijks tijd voor me. Ze zei me laatst, inmiddels diep in de tachtig: ‘Menig lover zou jaloers zijn op hoe vaak we elkaar zagen.’

Willy Baars wakkerde een vuurtje aan. Waardoor ik durfde te denken aan een later, ging fantaseren over een toekomst en stap voor stap ben geworden wie ik nu ben.

Zo leerde ik bij de Kindertelefoon dat als je kinderen vragen stelt, zij prima in staat zijn om oplossingen te vinden voor hun eigen problemen. In het Blijf van mijn Lijf-huis waar ik als maatschappelijk werker werkte zag ik wat geweld in de thuissituatie doet met kinderen en ook hoe heilzaam therapie, sport en traumabehandeling is. En bij 113 Zelfmoordpreventie zag ik de telefoontjes en chatgesprekken met ons toenemen: mensen die worstelen met het leven, op zoek naar een luisterend oor en compassie.

Voorzitter, ik kom tot een afronding. Veel jonge Amsterdammers groeien op in situaties waar het moeilijk is te dromen en te denken aan een morgen. Ik hoop dat veel jongeren ook hun eigen Willy Baars vinden. Iemand die er is, niet oordeelt en vragen stelt: hoe gaat het met je, wat vind je hiervan, kan ik iets voor je doen. Zo kunnen we allemaal een verschil maken voor een ander.

En weet dat je mij in ieder geval aan je zijde vindt.