Dat het onderwijs in Amsterdam gesegregeerd is, is een feit. Ieder jaar wordt dit beeld meermaals bevestigd door tal van onderzoeken. Scholen in onze hoofdstad zijn lang niet zo divers als je zou verwachten in een stad zó etnisch divers als Amsterdam. De echte vraag is: wat vinden we daarvan? VVD-raadslid Toonk schreef vorige week dat het allemaal wel prima was zo, GroenLinks vindt dat een gevaarlijke gedachte.
Etnische onderwijssegregatie is een van de grootste problemen waar wij in Amsterdam mee te maken hebben. De overheid moet daarom nadrukkelijk aanwezig zijn en leiding nemen om deze segregatie tegen te gaan. De vrijheid van schoolkeuze is een ontzettend belangrijk gegeven, maar kent haar grenzen.
De grens ligt daar waar deze vrijheden schadelijke gevolgen hebben voor onze samenleving. En bij onderwijssegregatie zijn die schadelijke gevolgen er. Zo signaleerden diverse hoogleraren en onderwijsinstellingen twee jaar geleden in Trouw de trend van brede schoolgemeenschappen die hun zwarte vmbo-afdelingen afstoten om meer in trek te komen bij witte groepen. Een ander voorbeeld zijn enkele Amsterdamse scholen in het Centrum en Zuid die geen gemeenschappelijk onderwijsbeleid willen voeren om zo de vrije toegang te beperken van VVE-kinderen (voor- en vroegschoolse educatie, vaak multiculturele kinderen).
Hoe wordt de vrijheid van deze scholieren beschermd? Wat mij betreft door een overheid die ingrijpt. Rechtsgelijkheid is namelijk een van de meest fundamentele taken van de overheid. En die rechtsgelijkheid staat inderdaad soms op gespannen voet met vrijheid. Makkelijke maatregelen liggen niet voor het oprapen, maar het probleem erkennen is de eerste stap.
De VVD neemt segregatie echter voor lief, zolang de vrijheid van schoolkeuze maar is gewaarborgd. Of het nou goed is voor de maatschappij en ons onderwijs lijkt ze weinig te kunnen schelen. De partij kiest voor een naïeve bewieroking van het principe van vrije schoolkeuze. Alsof alle problemen in onderwijsland zijn opgelost met volledige keuzevrijheid. Ze gaat voorbij aan het feit dat segregatie en verzuiling het gevolg is van die vrijheid van schoolkeuze.
Niet alleen schrijft Toonk dat we ons geen zorgen moeten maken over segregatie ook legt hij de schuld nog eens bij Amsterdamse ouders met een Surinaamse of Marokkaanse achtergrond. Die zouden zich bewust terugtrekken in hun eigen groep. Onderzoekt toont juist aan dat de wens om een school te kiezen voor ‘ons soort mensen’ vaker speelt bij witte (hoog opgeleide) ouders. Soms neemt de ‘witte vlucht’ dusdanige vormen aan dat ouders eerder kiezen voor een witte school met zwakke afdelingen dan een goede school die zwart of gemengd is. De afwijzing voor wat gekleurd is, is problematisch en zelfs hardnekkig.
De vraag van Toonk is verder een open deur: worden kinderen op een eenzijdig samengestelde school niet goed voorbereid op een kleurrijke maatschappij? Nee! Het is niet zonder reden dat we in de wet verankerd hebben dat scholen een inspanningsverplichting hebben om kinderen die opgroeien in een diverse samenleving kennis te laten maken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdsgenoten.
Etnisch gescheiden scholen bereiden kinderen niet goed voor op een leven in een moderne multiculturele samenleving. Ze zijn een voedingsbodem voor onwetendheid, onverschilligheid en onverdraagzaamheid jegens andere culturen. Juist voor de jongste inwoners van onze stad is interetnisch contact van groot belang: het is een fundamentele investering in de samenhang en hechting voor de toekomstige Amsterdamse samenleving. Alle kinderen en ouders profiteren van zo'n samenleving. De eerste voorwaarde daarbij is ontmoeting. Als ik de heer Toonk zo begrijp, hoeft dat allemaal niet zo nodig. Hij leeft daarom in een andere werkelijkheid dan die van ouders die wel inzien dat segregatie in onze stad niet te accepteren valt.
Een extract van dit stuk verscheen ook in Het Parool van 20 mei 2017