Volledige spreektekst
Beste mensen,
Het eerste gesprek over het geven van deze Van der Vlislezing voerde ik begin dit jaar. Ik dacht: een mooie gelegenheid om onze ideeën over de toekomst van Amsterdam te spiegelen aan het verleden. Ik kon niet vermoeden dat de situatie waarin we ons toen bevonden een halfjaar later zelf geschiedenis zou zijn.
Toen vroegen we ons af hoe we ons in vredesnaam moesten verhouden tot de ongebreidelde groei van inwoners, bezoekers en economie, nu hebben sommigen de stad al afgeschreven. Het kan verkeren. Van Londense toestanden naar het Düsseldorf van de lage landen. Ten minste, dat is de toekomst die demograaf Jan Latten ons in Het Parool voorschotelde. Amsterdam kan haar kosmopolitische dromen wel vergeten. We worden een “doorsneestad” in de categorie Düsseldorf. Onze scheidend Rijksbouwmeester Floris van Alkemade droomt zelfs van een leegloop van de stad. We worden in zijn toekomst allemaal domweg gelukkig in boerderettes in de Achterhoek. Deze week ging Thierry Baudet daar nog eens dubbel en dwars over heen met een voorstel razendsnelle Hyperloops naar iedere uithoek van ons land aan te leggen. Waarom de chaos van Amsterdam voor lief nemen als je in een kwartiertje van de Zuidas naar het Limburgse heuvelland flitst? De Grachtengordel schaft zichzelf af.
Wat mij betreft zijn de berichten over het einde van Amsterdam voorbarig. Waarom? Omdat er geen enkele reden is om aan te nemen dat de trends achter de snelle groei van onze stad ineens veranderen. Dat zeg ik niet vanuit Amsterdamse zelfgenoegzaamheid. Dat zeg ik als waakzaam en bezorgd bestuurder van een stad onder hoge druk. Toch even terug naar dat recente verleden. Tussen 2010 en 2020 kreeg Amsterdam er 80.000 inwoners en 150.000 banen bij en verdubbelde het aantal bezoekers tot bijna 20 miljoen per jaar. Het zijn groeicijfers zonder precedent in de geschiedenis van onze stad. En in het laatste jaar voordat corona ons overviel versnelde die groei ook nog eens. Vooral de concentratie van werkgelegenheid was extreem. Bijna 30% van de Nederlandse banengroei sinds 2010 kwam voor rekening van Amsterdam. In 2019 alleen kwamen er bijna 50.000 banen bij.
We weten niet of het gedwongen thuiswerken van de afgelopen maanden een definitieve doorbraak betekent van werken op afstand. Maar ik heb er zelf wel een heel sterk gevoel over. Om te beginnen kan ik jullie garanderen dat de mensen hier in de zaal een heel andere ervaring hebben dan wie thuis mee zit te kijken. Hoe fantastisch het ook is dat zoveel mensen op afstand deze avond bij kunnen wonen, er is geen echte vervanging voor fysiek bij elkaar zijn. Elkaar in de ogen kijken, het zien van kleine nuances die uitgaan van lichaamshouding, stem, oogopslag en geur. Elkaar kunnen begrijpen.
Deze zin sprak ik vorig jaar ook al een keer uit, in een lezing over het belang van goede openbare ruimte. Ik moet toegeven dat pas de laatste tijd de volle betekenis ervan tot me doordringt. Ik weet niet hoe het voor jullie is, maar ik mis het lijfelijk samenzijn en samenwerken met mensen. Teams, Zoom, Facetime, Google Hangouts. Nuttige aanvullingen op waar het echt om draait: samen zijn. Tussen andere mensen, die je inspireren, waar je van leert. Bovendien, online werken scheelt vooral forensenverkeer. Mensen wonen niet alleen in de stad omdat hun werk er is, maar toch vooral voor de stad zelf. Hoezeer mensen houden van de stad is wel te merken aan de drukte in parken, jongeren die plekken zoeken feestjes te vieren nu dat in de nachtclub niet kan, de voelbare opluchting na de lockdown: alles ademt dat iedereen niets liever wil doen dat het geliefde stadsleven weer oppakken.
Het is de reden waarom ikzelf in 1985 naar Amsterdam ben getrokken. Ergens halverwege het wethouderschap van Michael van der Vlis. Een wethouder met geitenwollen sokken in sandalen, rondcrossend op een oude brommer. Een bestuurder die de tijdgeest goed aanvoelde en er ook een exponent van was.
Toen Van der Vlis wethouder werd telde Amsterdam na decennia van leegloop nog maar 675.000 inwoners. Het vertrek van Amsterdammers werd door de gemeente zelf actief aangemoedigd. Want hun oude woningen en bedrijfsruimten moesten plaatsmaken voor een moderne werk- en woonstad. Werken in grote kantoorgebouwen in het centrum en wonen in groene tuinsteden en groeikernen. Autowegen en een ingenieus metronetwerk zou deze uiteengelegde stad intern verbinden. De ingenieurs van Publieke Werken hadden dat zo tot in detail uitgedacht. Maar zij rekenden buiten de waard: de inwoners van de stad.
Na ruim tien jaar van oplopende maatschappelijke onrust over de vernieuwing van Amsterdam besloot in 1978 de gemeenteraad het model van de uiteengelegde stad in te ruilen voor dat van de compacte stad. Verdichten binnen stad, zorgvuldig vernieuwen van bestaande buurten, uitbreidingen direct tegen de stad aan. Fijnmazig openbaar vervoer en goede fietsvoorzieningen. Versterken van de economische en culturele functie van de binnenstad, veel aandacht voor de openbare ruimte en straatgroen. Het werd in het Amsterdamse structuurplan De Stad centraal uit 1986 van een stevig beleidsfundament voorzien. Allemaal onder de bezielende leiding van Van der Vlis.
Nu, 34 jaar later, vormt het idee van de compacte stad nog altijd het richtsnoer voor hoe we aan Amsterdam bouwen. Maar voor mij is Van der Vlis niet alleen vanwege de compacte stad inspirerend. Hij was een effectief bestuurder omdat hij niet alleen een idee had over de ruimtelijke ordening van de stad, maar ook over de manier waarop de stad gemaakt wordt. En daarmee was hij voor Amsterdam de juiste man op het juiste moment. Want zijn wethouderschap viel samen met de vergaande versobering van de verzorgingsstaat. Belangrijk onderdeel daarvan was het terugtrekken van de Rijksoverheid uit de Volkshuisvesting. Begin jaren 80 werden er in Amsterdam met geld uit Den Haag ieder jaar nog duizenden sociale huurwoningen gebouwd. Van der Vlis’ collega-wethouder Schaefer werd er de ongekroonde koning van de stadsvernieuwing mee. Eind jaren 80 droogde deze geldstroom op.
Voor Amsterdam betekende dit een gedwongen omschakeling richting de markt.
En het was een maatschappelijk controversiële omschakeling. Wij zijn na dertig jaar marktwerking in de woningbouw gewend aan het idee dat huizen verhandelbaar zijn. Maar begin jaren 80 was het begrip de ‘woningmarkt’ nog onbekend, zeker in Amsterdam. In onze stad werden uit principe uitsluitend sociale huurwoningen gebouwd. De woningbouwverenigingen en het stedelijk woningbedrijf kochten zelfs op grote schaal woningen van particuliere eigenaren op om ze in sociale huur om te zetten. Een van de eerste proeven met duurdere huurwoningen op de Prins Hendrikkade leidde direct tot veel protest en zelfs een bezetting door krakers.
Maar Amsterdam kreeg in de periode Van der Vlis snel door dat de stad aan de markt heel veel geld zou kunnen verdienen. Geld dat gebruikt kon worden om na het wegvallen van Rijksbijdragen aan een betere stad te blijven bouwen. Reden is uiteraard het gelukkige feit dat Amsterdam eigenaar is van bijna alle grond. Op die grond waren in de jaren 20 en 30 de uitbreidingswijken van Berlage en de tuindorpen in Noord verrezen en na de oorlog de tuinsteden uit het Algemeen Uitbreidingsplan. Amsterdam werd er het Mekka van de volkshuisvesting mee. Maar na de aanleg van de Rijkswegen, de Ringspoorweg en de Schiphollijn bleken honderden hectare onbebouwde grond middenin de stad ineens tot de best bereikbare plekken van Nederland te behoren.
Het was de tijd dat na een lange periode van de-industrialisatie de economie van Amsterdam weer flink begon te groeien. Bedrijven in de dienstensector zochten nieuwe ruimte in grote kantoorgebouwen. In de binnenstad en de wijken daaromheen was voor zulke panden geen plek. De cityvormingsplannen van de dienst Publieke Werken waren na decennia van burgerprotest afgeblazen. Maar de sportvelden en volkstuinen rondom de gloednieuwe stations Bijlmer, Zuid en Sloterdijk juist wel. Allemaal in eigendom van de gemeente Amsterdam. Een nieuw verdienmodel was geboren.
Onder Van der Vlis is deze nieuwe manier van stadmaken uitgegroeid tot de praktijk die we nu nog kennen. Amsterdam werkt met marktpartijen aan de ontwikkeling van de stad. De opbrengsten worden gebruikt om in de kwaliteit van de stad te investeren: betaalbare woningen, infrastructuur, groen, culturele en sociale voorzieningen. Vooral vanaf het begin van de jaren 90 liep dat voor Amsterdam fantastisch. We hebben er de projecten langs de IJ-oevers aan te danken. De Ringlijn en de Noord/Zuidlijn, cultuurgebouwen, musea, opgeknapte parken.
En waarom liep het voor Amsterdam zo fantastisch? Omdat onze stad vanaf de jaren 80 economisch zeer succesvol werd. In de tijd dat ik naar Amsterdam verhuisde was dat nog nauwelijks voorstelbaar. Hele buurten leken wel opgegeven. Er had zich een uiterst interessante verzameling van krakers, activisten en studenten in de oude wijken gevestigd. Ze leefden daar zij aan zij met oudere buurtbewoners en de eerste generatie Amsterdammers uit Marokko, Turkije, Suriname en de Antillen. Maar in die mix van culturen en subculturen lag wel de kiem van het latere succes. Het waren immers de activisten die de sloop van grote delen van de binnenstad en van nu zo geliefde wijken in de 19e-eeuwse gordel wisten te voorkomen. Uit de kraakscene kwam politieke en maatschappelijke vernieuwing voort, maar ook heel veel creatieve en innovatieve bedrijven. Illegale broedplaatsen groeiden uit tot economische hotspots. De underground dancescene maakte van Amsterdam internationaal een muzikaal centrum van formaat.
Het is de tragiek van de jaren 90 en 10. Alles bleek vermarktbaar. En daarmee verloor veel onherroepelijk ook datgene wat het zo aantrekkelijk maakte. Begrijp me niet verkeerd. Ik verlang niet terug naar de verwaarlozing en armoede van de jaren 80. We vergeten in de discussies over hoge huizenprijzen en verdringing van lage inkomens wel eens hoe de stad er destijds eigenlijk bijlag. De halve binnenstad leek wel in de stutten te staan. Drugscriminaliteit was overal. Agressieve of verwarde verslaafden, vervuiling. Uitgebrande en half gesloopte panden. Torenhoge werkloosheid en óveral auto’s, nauwelijks groen. Jantje Beton zou De Pijp niet meer herkennen. Bomen in de Frans Halsstraat, groene gevels, bewoners die zelf het straatgroen beheren.
Maar ik mis wel degelijk de ruimte die de stad destijds bood. Er was zoveel mogelijk. Er was ruimte zat. Iedereen met een idee kon direct ergens aan de slag. Kunstinstallaties bouwen? Een leegstaande fabrieksvloer omvormen tot woning? Kon allemaal. Het maakte een zelfredzaamheid mogelijk die ik erg aanstekelijk vond. Mensen maakte er zelf wat van en voelden zich ook verantwoordelijk. We hebben er instellingen als De Melkweg en de Westergasfabriek aan te danken, complexen als Tetterode en met het WG-terrein zelfs een hele buurt. Terras- of tapvergunningen, brandveiligheid, energielabels, aansprakelijkheidsverzekeringen, milieuhinder. Dat hele woeste woud aan regels en zekerheden deed men niet aan. Er zat in die hele licht-anarchistische beweging een potentieel en kracht, waarvan ik het gevoel heb dat we het als Amsterdam niet voldoende benut hebben.
Maar ik ben hier vanavond niet om met jullie herinneringen op te halen over waar we vandaan komen.
De reden waarom ik hier sta is omdat ik met jullie wil praten over waar we naartoe gaan. En daarbij gaat het wat mij betreft voor de verandering niet over corona, maar over wat daarna komt. Zoals ik al zei geloof ik niet dat deze pandemie de ontwikkeling van onze stad fundamenteel zal veranderen. We moeten rekening houden met een crisis, een diepe crisis en wellicht ook een langdurige. Maar we moeten ons vooral voorbereiden op wat daarna komt. Want alle oorzaken waardoor Amsterdam zo hard groeide, alle kwaliteit in onze stad waar mensen en bedrijven van over de hele wereld op af kwamen, zijn er dan nog steeds.
De wereldbevolking raakt ondanks corona hoger opgeleid, de economie draait ondanks corona steeds meer om kennis en innovatie. Communicatie en reizen over grote afstanden wordt nog steeds eenvoudiger. Mensen houden van andere mensen. Ondanks corona. Steden zullen onder die omstandigheden aantrekkelijk blijven. Om te wonen, om te werken, om uit te gaan, om te bezoeken. Amsterdam voorop.
Ik vind dat ook iets heel moois. Dat onze stad aan zoveel verschillende mensen kansen biedt op ontplooiing. Door scholing, werk, ruimte om iets te maken en te ondernemen. Door het contact met zoveel andere en verschillende mensen. Doordat het soms schuurt, al die verschillende ideeën en meningen. Doordat het soms knelt, zo veel mensen op een paar vierkante kilometer. Omdat je in de stad genoodzaakt bent om ruimte te delen. In die botsingen ontstaat vernieuwing. Het maakt steden onmisbaar voor de ontwikkeling van cultuur, wetenschap, samenleving en economie. De stad als emancipatiemachine, zoals een andere visionaire voorganger van mij dat zo mooi verwoordde. Steden bieden bovendien de beste kans op een duurzame manier van samenleven. Waarbij mensen minder beslag leggen op schaarse ruimte en grondstoffen. Zodat we groene landschappen en natuurgebieden niet hoeven vol te bouwen en we fietsend en met het openbaar vervoer naar ons werk kunnen, in plaats van met de auto. Het betekent voor steden ook een verantwoordelijkheid om plek te bieden aan meer mensen. Een verantwoordelijkheid die we als Amsterdam willen nemen.
Dat op een goede manier doen gaat niet vanzelf.
De afgelopen tien jaar kregen we als stad een voorproefje van hoe het is om in het centrum van de globalisering te staan. Amsterdam als brandpunt van wereldwijde stromen van mensen, informatie en kapitaal. De waarheid is dat we er niet op voorbereid waren. De omvang en de snelheid van de groei was onvoorzien. Om een voorbeeld te geven: in onze structuurvisie voor 2040, in 2011 vastgesteld, was een groeiambitie van 70.000 woningen opgenomen. Waarschijnlijk hebben we die groei volgend jaar of in 2022 gerealiseerd. 18 jaar eerder dan voorzien. Dat is op zich mooi, maar het is problematische dat de grote investeringen die bij die groei hoorden niet gedaan zijn. De nieuwe parken, metrolijnen en bruggen uit de structuurvisie zijn er niet gekomen. En met alleen huizen bouw je geen complete stad.
De aard van de groei was ook anders dan voorzien. Sinds de tijd van Van der Vlis hebben we heel succesvol de marktontwikkeling en waardecreatie in Amsterdam weten te benutten. De afgelopen jaren was de toevloed van inwoners, bezoekers en kapitaal uit het buitenland echter van zo’n omvang, dat we grip verloren. Onze zorgvuldig opgebouwde beleidsinstrumenten bleken niet berekend te zijn op vernieuwingen als AirBNB of Uber. Internationaal kapitaal, maar ook heel veel kleiner lokaal vermogen, zocht ineens toegang tot de stad. De oorzaak hiervan is het feit dat stilstaand geld niet rendeert, maar verdampt. We zien dat dit kapitaal op zoek naar rendement zich een toegang verschaft tot plekken waar veel waarde wordt toegevoegd. Internationaal aantrekkelijke steden, en dan vooral het vastgoed, verworden tot beleggingsobjecten. Het heeft geleid tot een explosieve waardeontwikkeling, met in steden als Amsterdam een ontwrichtende uitwerking.
Het ongenoegen over die ontwikkelingen hebben sommige Amsterdammers luidkeels laten horen. En terecht. We zijn een gastvrije en open stad, maar als de ziel van Amsterdam gevaar loopt, dan is protest gerechtvaardigd. Tegelijk moeten we ons ervan bewust zijn dat een deel van de Amsterdammers helemaal niets meer van zich laat horen in het publieke debat. Mensen die zich ontheemd zijn gaan voelen in de stad. Mensen die het gevoel van zeggenschap over hun buurt zijn kwijtgeraakt.
De grote vraag die voor de toekomst voorligt is hoe wel als Amsterdam onze verantwoordelijkheid kunnen nemen als metropool. Als plek waar mensen kansen op ontwikkeling hebben, waar culturele vernieuwing en economische ontwikkeling hand in hand gaan. En hoe we tegelijk onszelf blijven, een plek waar je als Amsterdammer thuis kunt zijn. Of je er nu geboren bent of, zoals ik, er later voor gekozen hebt.
Het zijn twee doelen die niet vanzelf met elkaar te verenigen zijn. Het vraagt om een helder idee over waar we naar toe gaan. En het is uitgerekend Michael van der Vlis die daarvoor inspiratie biedt. Niet omdat de oplossingen die hij ooit bedacht zomaar over te nemen zijn, maar omdat de dieperliggende vragen die hij moest beantwoorden dezelfde zijn.
Op dit moment werken we aan een opvolger van de structuurvisie uit 2011. De nieuwe naam van deze langetermijnvisie op de ontwikkeling van Amsterdam heet Omgevingsvisie Amsterdam 2050. En voor mij is het dé plek waar we de ingewikkelde vragen over waar het heen moet met Amsterdam beantwoorden. Niet per se door overal uitgewerkte oplossingen voor te geven, maar wel door de richtingen te bepalen, vernieuwingen te agenderen en vooral om de stad uit te nodigen mee te doen.
In de Omgevingsvisie zullen we in ieder geval één idee van Van der Vlis weer als leidraad gebruiken: de compacte stad. Destijds was de compacte stad vooral een reactie op het grootschalig denken van de periode ervoor. We moesten het weer over lokale kwaliteit en leefbaarheid hebben. Die inzet is nu ook weer urgent. Maar tegelijk is de toekomst van Amsterdam veel meer dan toen verbonden met die van de regio en rest van ons land. We zullen de inzet op complete, leefbare en betaalbare buurten moeten verenigen met de opgave grootschalig te investeren. In de energietransitie en een klimaatbestendige regio, in beter openbaar vervoer en het landschap.
Dat betekent dat we in de directe leefomgeving veel aandacht hebben voor groene openbare ruimte, ruimte voor sport en maatschappelijke voorzieningen. Maar tegelijk agenderen we uitbreidingen van het metrosysteem. We willen lokaal energie-opwekken door bewoners mogelijk maken, maar we kunnen niet zonder grootschalige windparken en een uitbreiding van het elektriciteitsnetwerk. Naast buurtgroen zoeken we plek voor nieuwe stadsparken en een stadsbos. Kleinschalig en grootschalig zijn in onze visie niet tegengesteld aan elkaar, maar vullen elkaar aan. Het grootschalige staat in veel gevallen ook ten dienste van het kleinschalige. Ze zijn beiden onmisbaar om een betere stad te worden.
Je zou kunnen zeggen dat met de omgevingsvisie de compacte stad een schaalsprong maakt. In het denken, maar ook ruimtelijk. Het is een manier van kijken naar de stad, die ook uit het advies van de Commissie de Hooghe spreekt. Voor de IJoeververbindingen heeft hij ons een oplossing geboden die niet de snelste verbinding naar de overkant is, maar een oplossing die de stad het best verbindt. Het laat zien dat een te sterke fixatie op de binnenstad geen recht meer doet aan de werkelijkheid. Niet alle wegen in Amsterdam leiden meer naar het Centraal Station. Het advies beziet Amsterdam ook meer als onderdeel van een regionaal systeem.
De metropoolregio Amsterdam is wezenlijk anders dan andere internationale metropolen, die uitdijen vanaf het centrum en bij wijze van spreken de dorpen en steden én het landschap in de regio kolonialiseren. Onze metropoolregio kenmerkt zich door een grote stad en meerdere stads-en dorpskernen die sterk met elkaar zijn verbonden, maar elk krachtig genoeg om zelfstandig te functioneren. Met de hele regio hebben we afgesproken daar aan vast te willen houden. Zo houden we het landschap en de scheggen die zo belangrijk zijn voor behoud van biodiversiteit en ecologie maar ook voor stedelingen om naar buiten te kunnen, open.
In onze vorige visie, de structuurvisie uit 2011, was de ontwikkeling van de stad nog grotendeels opgehangen aan de sterke middelpuntvliedende kracht vanuit het centrum. De zogenaamde uitrol van het centrumgebied. In de omgevingsvisie richten we onze blik meer naar buiten. Naar de flanken van de stad, naar plekken waar we de verbinding kunnen maken met de regio. We maken ermee ruimte om ook buiten het centrum meer stedelijkheid te laten ontstaan. Het is visie die op de hele regio van toepassing is: compacte, duurzame verstedelijking in vitale kernen. Daarbinnen Amsterdam als stad met meerdere plekken waar echte stedelijke kwaliteit is. Dat betekent intensief mengen van wonen, werken en voorzieningen. Autoluwe en groene openbare ruimte. Het centraal stellen van stadsleven, ontmoeting en uitwisseling.
Heel specifiek geldt dat voor Noord, Nieuw-West en Zuidoost. Deze stadsdelen zullen straks een eigen plek als centra binnen de stad en de hele metropoolregio innemen. Met meer plek voor wonen, werken, meer draagvlak voor openbaar vervoer en voorzieningen. Niet als verlengstukken van het centrum van de stad, maar op eigen voorwaarden en met een eigen identiteit. Daar horen ook voorzieningen bij. Zoals een nieuw theater dat mensen vanuit de hele stad en zelfs de regio trekt.
Het worden plekken waar Amsterdammers elkaar ontmoeten, waar de stad zichzelf ziet. Goede verbindingen zijn daarvoor onmisbaar. Daar waar de stad nu nog doorbroken wordt door binnenstedelijke autowegen, zie ik voor me hoe buurten en stadsdelen met elkaar verbonden worden door aantrekkelijke stadstraten en lanen, groene lijnen en water. Snelle metro en treinverbindingen zorgen dat je gemakkelijk door de stad en de regio kan reizen. Zodat alle inwoners kunnen profiteren van banen, opleidingen en cultuur.
Amsterdam als compacte én meerkernige metropool. Daar had ik graag met Michael van der Vlis over willen praten.
Als het gaat om HOE we de stad maken willen we nieuwe richtingen verkennen. De manier waarop we met de markt samenwerken blijft natuurlijk bestaan, maar tegelijk voelen we wel de noodzaak meer grip te krijgen op de waardeontwikkeling van de stad.
En er is nog een belangrijke reden om goed na te denken over het stadmaken. Net als ten tijde van Van der Vlis’ wethouderschap staat het bekostigingsmodel van de ontwikkeling en het beheer van de stad onder druk. Braakliggende gemeentegrond, al tientallen jaren de gangmaker van de Amsterdamse ruimtelijke ontwikkeling, raakt onherroepelijk op. We zullen moeten nadenken over nieuwe manieren om aan de ontwikkeling van de stad te verdienen. Wij denken dat deze opgaven samen kunnen vallen met de wens de Amsterdammer centraal te stellen bij het stadmaken.
De komende jaren gaan we onderzoeken of Amsterdam een actievere houding kan innemen bij het ontwikkelen van vastgoed, in het bijzonder van woningen. Daarbij willen we de zelforganiserende kracht van de Amsterdammers aanboren. En dan niet alleen die van mensen die een stukje van de stad bezitten. Zeggenschap en eigenaarschap moeten wat mij betreft niet gelijk staan aan bezit. Gedeeld en tijdelijk gebruik, coöperatief of collectief bezit. Dat kunnen de grondslagen zijn van een nieuwe manier om aan de stad te bouwen.
Burgers die met overheidsgeld huurhuizen bouwen klinkt revolutionair. Maar het is niets nieuws. Onze huidige woningcorporaties zijn ooit zo ontstaan. En er zijn volop eigentijdse voorbeelden. Twee jaar geleden bezocht ik Zürich, waar een groot deel van de nieuwe huurwoningen door coöperatieven wordt gebouwd. Mooie, ruime appartementen in bijzondere gebouwen. Heel veel ruimte voor buurtvoorzieningen en ontmoeting, enorme betrokkenheid van bewoners bij de directe omgeving. Betáálbare woningen en werkruimten bovendien.
In Amsterdam wordt er nu mee geëxperimenteerd. Onder andere door wooncoöperatie De Warren op het Centrumeiland op IJburg. We willen er de komende jaren meer ruimte voor vrijmaken. Op IJburg, maar bijvoorbeeld ook rondom het Buikslotermeerplein. Op termijn zouden samenwerkingen tussen de grote woningcorporaties en kleinere coöperaties invulling kunnen geven aan de vernieuwing en verduurzaming van de naoorlogse buurten in Noord, Nieuw-West en Zuidoost. De zelfredzaamheid en innovatiekracht van Amsterdammers, gekoppeld aan een zorg voor collectieve waarden en voorzieningen. Verantwoordelijkheid, eigenaarschap en betrokkenheid bij de eigen leefomgeving. Amsterdam kan er een betere stad van worden.
Het vraagt van ons als gemeente een andere opstelling. Ik zou heel graag willen werken op basis van een bredere invulling van het begrip waardecreatie en ook willen inzetten op een waardeontwikkeling die op lange termijn voor de stad inkomsten oplevert. Zodat we ook over dertig jaar nog in staat zijn om onze kades en bruggen, de parken en landschappen te onderhouden. Dat is een inzet, niet alleen op waarde, maar vooral ook op waarden. Dat is de gedachte achter de donutstad. Die uitgaat van het idee dat een stad aan al haar inwoners bestaanszekerheid en kansen op ontwikkeling biedt, maar tegelijk de draagkracht van onze planeet respecteert. Om die reden gebruik ik liever de term ‘stadmaken’ dan ‘stedelijke ontwikkeling’. Stadmaken staat voor mij voor een inclusieve, open en nieuwsgierige manier van bouwen aan de stad. Ruimte voor meerstemmigheid, voor diversiteit.
Het afgelopen jaar hebben wij met heel verschillende gezelschappen heel veel goede gesprekken gevoerd over de toekomst van de stad. Van de vrouwenadviesraad uit Nieuw-West tot de ORAM. Van basisschoolleerlingen tot de vereniging van aardrijkskundeleraren. Van buurtactivisten tot kleine en grote ondernemers. In de omgevingsvisie geven we mede op basis daarvan stevig richting.
Als overheid zijn we duidelijk over waar we naar toe gaan. Dat doen we omdat we anders geen invulling kunnen geven aan de grote opgaven waar we voor staan. Maar dat is niet de enige reden. Door duidelijk richting te geven zijn we ook helder over wat we verwachten. Het is de aanzet tot de stad als gelijk speelveld. Waar we met veel meer partijen dan we gewend waren kunnen samenwerken.
In dat samen stadmaken willen we als gemeente niet stellend te werk gaan, op basis van vooringenomen standpunten en grote theorieën. We willen juist open en nieuwsgierig naar nieuwe oplossingen zoeken. Wat minder masculiene machtspolitiek een maakbaarheid en wat meer feminiene samenwerking en verbinding. Ik noem het gemakshalve feministische planologie.
Samen stadmaken moet leuk zijn, en inspirerend. De kraakbeweging heeft laten zien dat het ook een spannende en innovatieve stad oplevert. Een verantwoordelijke metropool, waar Amsterdammers, oud en nieuw, zich thuis voelen. Een onderscheidende plek op onze steeds kleinere planeet, die hopelijk heel veel gelukszoekers aan blijft trekken. Want we willen onszelf blijven, maar we zijn vooral ook een open stad. Sterker: dat is een uitdrukkelijke ambitie, want vernieuwing doet leven.
Ik wil afsluiten met een quote van een ander icoon uit de jaren 80, de komiek Jerry Seinfield die hij gaf in reactie op het idee dat de aantrekkingskracht van de grote stad heeft afgedaan “You think Rome is going away too? London? Tokyo? The East Village? They’re not. They change. They mutate. They re-form. Because greatness is rare.
Jerry had het over New York, ik over Amsterdam. Stad der steden, waar alles samenkomt en die nooit af is.