Woensdag 4 maart kreeg ik eindelijk antwoord van het college op schriftelijke vragen die ik eind januari had gesteld over problemen die kunstenaars tegenkomen bij het huren van betaalbare ateliers. Wat is het geval? In Amsterdam kunnen kunstenaars in aanmerking komen voor betaalbare atelier- of werkruimtes in tal van panden. En dat is belangrijk, want de inkomsten van veel beeldend kunstenaars staan onder druk.

Bedrijven geven minder geld uit aan kunst en ook particulieren en de overheid houden de hand op de knip als het om de aankoop van nieuwe werken gaat. En van tentoonstellen houdt een beeldend kunstenaar ook niet veel over. Gevolg is dat ook gerenommeerde beeldend kunstenaars, die wereldwijd exposeren, toch geen dikbelegde boterham verdienen en dus afhankelijk zijn van betaalbare atelierruimte.

Om daarvoor in aanmerking te komen moet je aan een aantal criteria voldoen. Je moet aantoonbaar professioneel kunstenaar zijn en je mag niet te veel verdienen met je werk, omdat je dan gewoon commerciele ruimtes kan huren, en er voor betaalbare ruimtes een wachtlijst is. Best logisch. Wat minder logisch is, is dat het college 20 januari jongstleden de regels heeft aangepast. Als er nu getoets wordt of je niet te veel verdient, wordt er gekeken naar het verzamelinkomen van de kunstenaar, inclusief het inkomen van zijn of haar (fiscale) partner.

En dat is gek. Want dat betekent dat als jouw partner veel verdient, en jij niet, dat je niet voor betaalbare werkruimtes in aanmerking komt. Voor bijvoorbeeld woningen is dat wel te begrijpen: er wordt dan van uitgegaan dat je samen met je partner in die woning een duurzaam huishouden voert. En als je samen gebruik maakt van een woon-werkvoorziening, zoals een atelierwoning, is het ook helder dat vanwege de woonfunctie het partinkomen medebepalend is voor toewijzing. Maar bij werkruimtes gaat dat allemaal niet op. Een atelier of werkruimte is over het algemeen bedoeld voor een indviduele beeldend kunstenaar. Het inkomen van je partner zou daarin geen rol mogen spelen, omdat jouw beroepspraktijk daarmee afhankelijk kan worden van het al dan niet hebben van een partner.

Daarnaast vreest GroenLinks dat het mee tellen van een partnerinkomen onevenredig in het nadeel zou kunnen uitpakken voor kunstenaars die een man als partner hebben. Immers, in onze huidige maatschappij is het helaas nog steeds zo dat mannen meer verdienen dan vrouwen. Dat betekent dat kunstenaars met een mannelijke fiscaal partner eerder getroffen zouden kunnen worden omdat zij eerder een te veel verdienende man hebben.

Ook hierom is het belangrijk dat de overheid kunstenaars op individuele criteria beoordeeld als het gaat om betaalbare werkruimtes. Willekeur en (onbedoelde) discriminatie liggen op de loer. Werk en privé horen niet door een overheid aan elkaar gekoppeld te worden, waar dat gescheiden zou moeten blijven. Het individu en de economische zelfstandigheid van het individu moeten het uitgangspunt zijn bij toewijzing van individuele beroepsvoorzieningen. Zo neem je kunstenaars serieus.

GroenLinks wil hier wat aan doen en komt volgende week met een initiatiefvoorstel. Want kunstenaarschap is een professie. Niet een hobby van mensen met een rijke partner.