Elke samenleving heeft zijn zwarte schaap: de zondebok waar je alle ellende op af kunt schuiven. Dat ruimt lekker op, geeft een goed gevoel en het lijkt net of je iets belangrijks hebt gedaan. In Amsterdam hebben we daar de stadsdelen voor.
Het lijkt er steeds meer op dat de stadsdelen de schuld zijn van alles wat er fout gaat in Amsterdam. Is het dan echt zo, zo vragen wij ons in gemoede af, dat alles beter was voordat de stadsdelen werden ingesteld? De tijd dat het college van B&W nog twee dagen per week vergaderde, zich door meters papier heen ploegde en besluiten over mega-projecten afwisselde met discussie over de inpassing van een fietspad in Noord? De tijd dat er maar weinig aandacht was voor hoe bijvoorbeeld Plein 40 – 45 er bij lag, omdat dit plein in de belevenis van de centraal stedelijke wethouders ‘achter gods rug’ lag? Wij denken dat veel zaken zonder stadsdelen nu minder goed geregeld zouden zijn. De openbare ruimte ziet er mooier uit en is schoner geworden, burgerzaken in de buurt is op orde. Uit onderzoeken van O&S en de Federatie van Woningbouwcorporaties blijkt steeds weer dat de burger dit in toenemende mate weet te waarderen. Dit gezegd hebbende, zijn er voldoende redenen om bijna 20 jaar na invoering van het stadsdeelstelsel opnieuw kritisch naar het stelsel te kijken.
De stad Amsterdam is inmiddels groter dan de gemeente Amsterdam. Het gebied waar mensen ‘dagelijks zijn’ voor werk, wonen, winkelen, vrije tijd, bezoeken van vrienden – ook wel het ‘Daily Urban System’ genoemd - beslaat een veel groter gebied dan de gemeente Amsterdam. Amsterdam en de buurgemeenten zijn sterk van elkaar afhankelijk geworden. Om dat tot uitdrukking te brengen heeft de regio een half jaar geleden besloten voortaan te spreken van de Metropoolregio Amsterdam. Nu lukt het nog om binnen die Metropoolregio op basis van ad hoc afspraken te komen tot goede samenwerking. Echter, willen we de internationale concurrentie met andere Metropolen goed aan kunnen, willen we een sterk en efficient regionaal stelsel van snel openbaar vervoer ontwikkelen, willen we doorgaan met het concentreren van de juiste functie op de juiste plek (en dus bijvoorbeeld niet iedereen een eigen bedrijventerreintje), dan is een eigen bestuur voor de Metropool op termijn onvermijdelijk (inclusief een rechtstreeks gekozen Metropool-parlement). Kortom, omdat de stad inmiddels groter is dan de gemeente, is voor de Centrale Stad en de buurgemeente een schaalsprong aan de orde.
Ditzelfde geldt voor stadsdelen. Een rechtstreeks gekozen metropoolbestuur dat gaat over een groter gebied dan de gemeente Amsterdam, heeft decentraal krachtige deelgemeenten nodig en moet oppassen voor een bestuurlijke versnippering over bijvoorbeeld 25 verschillende deelgemeenten. Bij het vormgeven van een krachtige Metropool gaat het daarom om een ‘dubbele’ schaalsprong, waarbij Amsterdam het goede voorbeeld kan geven. Een beweging naar minder stadsdelen sorteert op een assertieve wijze voor op een toekomst die ons inziens onvermijdelijk is.
Gekoppeld aan deze ‘dubbele’ schaalsprong is wat ons betreft ook een scherpere en meer heldere verdeling van taken en bevoegdheden nodig. Nu lopen deze zaken te veel door elkaar. Deze onduidelijkheid, gekoppeld aan een cultuur van polderen, leidt tot veel bestuurlijke drukte en onduidelijke democratische vertegenwoordiging vanuit de gemeenteraad en de Stadsdeelraden. Dat betekent dat een aantal zaken uitdrukkelijk niet op het Metropoolniveau geregeld zal worden. Hier moeten we dan ook geen bestuurders meer voor verantwoordelijk maken. Leg die verantwoordelijk op stadsdeelniveau en zorg voor heldere, democratische, bestuurlijke bevoegdheden op centraal en decentraal niveau die eenheid van beleid op hoofdlijnen in de stad borgen. Deze verandering is niet alleen een verandering van structuur, maar meer nog van cultuur. Iedereen, zo lijkt het, is er op afgericht dat elke politicus op welk niveau hij of zij ook acteert, altijd verantwoordelijk is voor alles.
Ook op een tweede punt is een cultuurverandering nodig. Het stadsdeelstelsel is uitstekend in staat geweest tot het herverdelen van geld en andere middelen. Het stelsel is echter minder toegerust op het alloceren van geld en middelen op die plekken waar ze het meeste effect hebben voor de Metropool. Men kan het stadsdelen moeilijk kwalijk nemen soms vooral ‘voor het eigen stadsdeel’ te gaan. Aan dat enthousiasme en engagement heeft de stad ook goede dingen te danken. Zie bijvoorbeeld de enorme kwaliteitsverbetering van woningen in de stad of de komst het nieuwe Westerpark Deze ontwikkelkracht van stadsdelen moeten we zeker koesteren, echter centraal moet er wel eerder en duidelijker gekozen worden. Niet iedereen kan die ene hoofdvestiging van een belangrijk bedrijf krijgen, een mooi park dat voor de hele stad van belang is, of een prachtig nieuw Filmmuseum.
Wanneer de door ons bepleitte ‘dubbele’ schaalsprong door gaat, zullen er verschillen tussen stadsdelen/deelgemeenten zijn. Dat hoeft niet erg te zijn, maar de verschillen moeten wel begrijpbaar voor mensen zijn. Het zou toch gek zijn wanneer steunkousen in het ene deel van de Metropool duurder zijn dan in het andere deel. En verder doen de Metropool en de toekomstige deelgemeenten er verstandig aan veel zaken samen te organiseren. Niet iedereen afzonderlijk hoeft dure investeringen te doen voor het ontwikkelen van nieuwe ICT.
Wij denken dat het stadsdeelstelsel in de kern deugt, maar na 20 jaar aan een grondige revisie toe is. Op naar een krachtig decentraal stelsel in de centraal gestuurde Metropool Amsterdam.
Maarten van Poelgeest (wethouder Amsterdam)
Dirk de Jager (stadsdeelwethouder Westerpark)
Lieke Thesing (stadsdeelwethouder Oud-Zuid)
Paulus de Wilt (stadsdeelwethouder Slotervaart)