Zomaar op een doordeweekse middag floept er een mailtje de mailbox binnen met als onderwerp ‘contouren kunstenplan’. Een document van 16 pagina’s met daarin de visie van wethouder Ollongren, bijna een jaar op deze plek. Mijn eerste reactie is: 'hè zijn die contouren er al?' Er zouden toch eerst gesprekken met ‘de sector’ - die zichzelf overigens in de brieven van het samenwerkingsverband Amsterdamse Culturele instellingen zelf ook zo aanduidt - plaatsvinden?

Het stuk bevat 16 pagina’s met ogenschijnlijk lekker lezende woorden als “Terwijl vier jaar geleden ingrijpende bezuinigingen op kunst en cultuur als een donkere wolk boven ons hoofd hingen, ervaren we nu meer ruimte om verder vooruit te kijken. Twijfel en onzekerheid voeren niet langer de boventoon. De veerkracht van de sector is groot gebleken. De sector is professioneler en ondernemender geworden.”

Dat klinkt heel erg mooi. Maar is dit ook hoe Amsterdamse kunstenaars en organisaties zichzelf op dit moment zien? Hebben er gesprekken plaatsgevonden met hen of is dit bedacht achter een bureau? Zoals deze passage zijn er velen. Veel woorden waar een hele wereld achter schuilt en die de vraag oproepen: hoe zit het werkelijk?

Een ander voorbeeld van een idee dat heel goed klinkt maar bij mij grote vragen oproept is het voorstel dat de grote instellingen ‘mentor’ moeten worden van de kleinere instellingen. Heel symphatiek, maar is dat het ook? Er zit iets heel bevoogdends in, alsof de grotere instellingen wel weten wat goed is. Terwijl veel kleine organsiaties juist bewust een ander formaat hebben om wendbaarder te zijn, actueler en anders te werken. ‘Samenwerken’ is sowieso tot toverwoord verworden de afgelopen jaren. Terwijl de werkelijkheid ook gewoon is dat eenieder in de kunsten zijn eigen inkomsten en speelbeurten moet halen.



Het hele stuk ademt de sfeer van “vooruit kijken”, op zoek naar een nieuwe basis voor kunst en cultuur in de stad voor nu en in de toekomst. Die intentie is an sich natuurlijk te prijzen, maar mij bekruipt het gevoel dat snelheid en de wil om te veranderen sterker zijn dan de intrinsieke keuzes die onder de contouren liggen.

Zo ook bij het meest ingrijpende deel van het verhaal, het wijzigen van de systematiek van het kunstenplan: “Naast de financiële middelen is voor het versterken van de kunst- en cultuursector ook een passende subsidiesystematiek nodig”. De redenen waarom dit nodig is worden daarna uiteengezet: de systematiek moet “vereenvoudigd en meer maatwerk en differentiatie” mogelijk maken. Dat roept als eerste vraag op of het huidige systeem werkelijk zo complex is en of je om dat te versimpelen een totaal andere systematiek nodig hebt. Is een nieuwe op te tuigen fonds binnen het Amsterdams Fonds voor de Kunst werkelijk simpeler en minder bureaucratisch? Je zult ook daar bijvoorbeeld weer commissies nodig hebben, dus wat verandert er echt?

Een tweede reden voor het nieuw te vormen fonds is dat het college “streeft naar een nieuwe balans tussen kunst en politiek”. Kort gezegd, de politiek mag niet over losse instellingen beslissen, of ‘zeehondjes redden’ zoals Marja Ruigrok van de VVD mijn voorganger Evelien van Roemburg verweet in de vorige periode. Thorbecke revisted. De politiek bepaalt op hoofdlijnen vooraf kaders en de beslissingen worden genomen bij het fonds. Natuurlijk is het een legitieme vraag of de politiek moet willen beslissen over losse organisaties. Maar wat er in de jaren van Halbe Zijlstra pijnlijk helder is geworden, is dat politici die te veel afstand hebben, of kort gezegd - liever niks te maken hebben met kunst en cultuur - niet alleen ongeïnformeerd maar ook heel schadelijk kunnen zijn.

Hoe zorgen we er als politici voor voeling te hebben en houden met wat er met het geld gebeurt? En waarom vinden we dit zo waardevol voor onze stad? Schieten we niet te ver door? Is een fonds nodig om het redden van zeehondjes te voorkomen? Daarbij vraag ik me af of deze aanname werkelijk klopt, want wat doen instellingen die het niet eens zijn met het beleid en de beslissingen van het fonds? Waar kloppen die aan? Uiteindelijk toch altijd bij de opdrachtgever, in dit geval de wethouder en de raad. Politici in Amsterdam zullen ook in deze situatie belobbyd worden door kunstenaars. Wat mij betreft is dat maar goed ook.

De wethouder wil een lossere band tussen kunst en politiek maar wijst vervolgens zelf een A-bis aan: organisaties die verzekerd zijn van geld voor langere periode. Dit gebeurt zonder inhoudelijke en artistieke voorwaarden. Naar mijn idee rijmt dat niet met het streven de beslissing over individuele subsidies verderop te regelen. Wat mij betreft zou de beslissing over de A-bis dan ook ‘onafhankelijk’ moeten worden genomen.



Als politicus moet je altijd je mening hebben en weten wat je vindt. Ik ben eerlijk. Na het lezen van deze contouren, ben ik er niet uit. Mooie woorden, maar vooral veel beleidstaal en te weinig echte oplossingen voor echte problemen. Daarnaast mis ik node de stem van ‘de sector’. Een omgekeerde volgorde: eerst met hen praten en dan pas deze contouren zou mij veel logischer hebben geleken. Een gemiste kans.

Daarnaast mist een cruciaal gegeven om een goede beslissing te kunnen nemen: de financiële onderbouwing. Het college trekt extra geld uit voor kunst en cultuur in de nieuwe kunstenplanperiode, dat is geweldig. Maar over wat het kost om een fonds op te tuigen, wordt met geen woord gerept. Dat lijkt me een heel plausibel argument in de afweging, het zou immers zonde zijn als het ‘extra’ budget voor een groot deel in overhead gaat zitten en niet naar de kunsten gaat.  



Het is nu april 2015. Het idee is dat de wethouder nu met de sector gaat praten en dan in november 2015 met de hoofdlijnen van het kunstenplan komt. Dat is ongeveer een jaar voor de nieuwe periode ingaat. Die tijd is enorm kort, te kort zou je kunnen stellen. Want het schrijven van een plan doe je niet zomaar op een achternamiddag. Amsterdamse kunstenaars en organisaties moeten tijdig weten waar ze aan toe zijn. Waarom deze enorme snelheid? Wat winnen we daarbij? Als je echte verandering wilt, moet je die dan binnen no time forceren of is het beter om als politiek en kunst gezamenlijk te werken naar een nieuw systeem?  Zoveel vragen. Ik heb er nog zoveel meer. Deze week in de commissie zullen we het debat voeren. Hopelijk horen we daar de stem van de Amsterdamse kunstenaars. Want om hen draait het.

Lene Grooten

Duo-raadslid GroenLinks Amsterdam