Afgelopen vrijdag sprak Fem Korsten (bestuurscommissielid Amsterdam Zuid) tijdens een bijeenkomst over discriminatie van mensen met een beperking. Hier vertelde ze waarom zij actief is in de lokale politiek en welke problemen zij ervaart als rolstoelgebruiker.

Als het gaat over discriminatie, denken mensen vooral aan racisme, soms nog aan seksisme, maar eigenlijk nooit aan validisme. In de discussie over zwarte piet heb ik heel vaak het argument gehoord "maar ik bedoel het niet slecht". Discriminatie gaat om feitelijke uitsluiting op alle mogelijke terreinen en gebrek aan macht. Het gaat niet om de bedoelingen van de persoon, de organisatie of de maatschappij die discrimineert. Het is het effect wat ertoe doet, niet de intentie.

En mensen met een beperking hebben daarnaast ook een marketingprobleem. We zijn slecht zichtbaar: we gaan naar aparte scholen, met bijzonder vervoer, we sporten op andere plekken, we gaan niet naar de kroeg, en als we werken, doen we dat maar bij een paar procent van de werkgevers.

Het feit dat wij zo onzichtbaar zijn, betekent dat mensen zonder beperking niet eens weten dat we bestaan. Laat staan met hoeveel we zijn. Laat staan dat we bepaalde dingen niet doen omdat we niet kunnen, niet omdat we niet willen. Het feit dat wij zo onzichtbaar zijn, maakt ook dat mensen vooroordelen ontwikkelen over wie we zijn. Onbekend maakt onbemind is niet voor niets een spreekwoord in Nederland.

Winkeliers hebben vooroordelen over hoeveel we uitgeven en nemen aan dat ze weinig omzet mislopen, door niet aan toegankelijkheid te werken, net als restaurants. Hotels hebben ideeën over wat wij doen als we daar met onze partner overnachten. Zij geven ons gerust kamers met een eenpersoonsbed en een slaapbank. Werkplekken worden niet aangepast, want "er heeft hier nog nooit iemand met een beperking gewerkt". En zo kan ik nog heel lang doorgaan.

Er moet nog heel veel gebeuren in Nederland, in Amsterdam, in stadsdeel Zuid. Zó veel dat ik het als politica echt niet voor elkaar krijg, zelfs niet in Zuid alleen. Ik begin dus maar met het begin: zolang mensen ons niet zien, ons niet spreken, weten ze niet wat wij willen en zullen ze nooit rekening met ons houden. Om die reden probeer ik zichtbaar te zijn.

In 2013 organiseerde ik de eerste Disabilitypride van Nederland, Disabilitypride Amsterdam genaamd, in Arnhem, om de doodeenvoudige reden dat Amsterdam niet toegankelijk genoeg is om daar een Pride te organiseren voor een doelgroep die deels te maken heeft met een mobiliteitsbeperking.

Het doel van deze Pride was om voor het eerst op te staan, figuurlijk dan, om te laten zien dat wij trots zijn op wie we zijn, met beperking en al. Dat velen van ons de beperking niet alleen als iets lastigs zien, maar soms ook als een verrijking van wie we zijn. Dat wij er mogen zijn en ook zichtbaar mogen zijn.

Daarnaast vind ik het belangrijk om overal mensen als mijzelf te zien. In winkels, zowel in de rij voor de kassa, als achter de kassa, op kantoor, in de sportschool, in het openbaar vervoer, in het theater, maar dus ook in de politiek.

Omdat ik het belangrijk vind dat mensen als ik overal vertegenwoordigd zijn, heb ik in 2013 gekozen om me verkiesbaar te stellen voor de bestuurscommissie Zuid. Ik heb maanden getwijfeld of ik dit wel zou doen, niet alleen omdat ik niet zeker wist of ik de fysieke belasting aan zou kunnen, maar vooral ook omdat ik wist dat mijn lijf en mijn beperking een thema zou worden en blijven. Ondertussen ben ik gekozen en ben nu ook volksvertegenwoordiger. Niet de enige met een beperking in Nederland, wel een van de zeer, zeer weinige.

En het valt me zwaar. Niet alleen omdat het gewoon zwaar is om twee banen naast elkaar te hebben. Ik wist van tevoren dat toegankelijkheid vaak een probleem zou zijn, maar eigenlijk ben ik er zelf wel klaar mee. Ik heb gestudeerd, ik heb altijd gewerkt, ik vind dat ik ondertussen wel bewezen heb dat het waardevol is om mij erbij te hebben. Maar zelfs bij mijn beëdiging, in de raadzaal van Amsterdam, zat ik apart van alle andere volksvertegenwoordigers, omdat ik in een rolstoel zit.

En hoe moeilijk het ook is, het motiveert me wel.

Ontoegankelijkheid is de norm in Nederland, maar dit valt mensen die gewoon over een drempel heen kunnen stappen niet op. In mijn rol als volksvertegenwoordiger is het voortdurend zichtbaar dat ontoegankelijkheid de norm is. Door te blijven bellen of ik ergens naartoe kan, door het aan te kaarten, door zichtbaar te zijn. En hoe moe ik er soms ook van word en hoewel ik er vaak geen zin in heb, omdat ik vind dat het niet nodig zou moeten zijn, het is ontzettend belangrijk dat ik dit doe en blijf doen.

Het heeft ook effect, nog zonder dat ik iets gedaan heb, beschouwen de andere politici in de bestuurscommissie Zuid toegankelijkheid als een prioriteit. Ik heb zelf toegankelijkheid niet eens in mijn portefeuille, maar alleen al mijn aanwezigheid maakt dat er aandacht voor is.

Binnen mijn partij groeit dit besef nu ook steeds meer. Het politieke besef was er altijd al, maar het was lang niet duidelijk hoe dit in de praktijk voor mensen uitpakte. Doordat ik in het begin regelmatig niet naar bijeenkomsten van GroenLinks kon komen, is een zoektocht gestart naar locaties die wel toegankelijk zijn. En is men voornemens om een potentiële locatie eigenhandig te verbouwen en te voorzien van een invalidentoilet.

Zoals racisme niet bestreden kan worden zonder dat mensen die er geen slachtoffer van zijn zich daarvoor inzetten, zoals feminisme nooit succesvol kan worden zonder dat mannen erin geloven, zo kan onze strijd tegen discriminatie niet gestreden zonder dat mensen zonder beperking aan onze zijde meevechten.

Ik zie dat de meeste mensen niet eens doorhebben dat wij überhaupt gediscrimineerd worden, en ik mis onze doelgroep vaak in informatie over gediscrimineerde groepen en zelfs bij demonstraties. Als ze het al zien, herkennen ze niet als zodanig. Zoals in de sportwinkel, met trap, maar zonder lift, want niemand had bedacht dat mensen die geen trap kunnen lopen, soms wel sportkleding nodig hebben. Zoals wanneer mij wordt gevraagd of ik wel mag werken: ik kan immers toch ook een uitkering krijgen. Die mensen hebben niet de bedoeling om mij uit te sluiten van werk, maar denken oprecht dat het makkelijker is als ik dat niet hoef, dat ik onevenredig zwaar belast wordt door werk. Al ben ik ook wel bang dat ze soms denken dat ik het niet kan, en dat mijn werk slechter is dan dat van mensen zonder beperking.

En het is niet zo gek dat ze dat denken, als ik de eerste persoon met zichtbare beperking ben die ze ontmoeten op de werkvloer.

En dat is waarom ik doe wat ik doe. Ik ben zichtbaar, ik ben trots en ben op zoveel mogelijk plekken, zodat mensen zonder beperking zien dat ik gediscrimineerd wordt. Zodat mensen zonder beperking ontdekken wat ik wil, en dat je daar best met mij over kunt praten, in plaats van aannames te doen. En zodat mensen zonder beperking niet langer mijn tegenstanders meer zijn, maar mijn medestanders worden. Want ik kan dit echt niet alleen en zelfs niet met jullie allemaal samen. We hebben echt iedereen nodig. 

Overigens ben ik van mening dat de raadszaal van Amsterdam toegankelijk zou moeten worden.