Harde muziek in de tram, een groepje schreeuwende jongeren op de stoep of een uitgestoken middelvinger in het verkeer. Ongemak over de publieke ruimte in de stad. Verruwing van omgangsvormen wordt dan genoemd of hufterigheid. De zo gewaardeerde openheid en directheid van Amsterdammers krijgt opeens een scherpe kant. Mensen durven elkaar niet meer aan te spreken, zijn bang voor een klap of op zijn minst een scheldkannonade. Wanneer deze confrontaties etnisch worden geduid, ligt discriminatie op de loer en gaan mensen met de ruggen naar elkaar toe staan. Ik vind het belangrijk dat Amsterdammers zich op hun gemak kunnen voelen in de stad, niet hoeven te schrikken van elkaar. Dat zij zich niet hoeven af te schermen voor anderen, of gediscrimineerd worden. Daarom hou ik een pleidooi voor meer hoffelijkheid. Een stoffig en ouderwets begrip in een nieuw eigentijds jasje. Amsterdam kan wel wat hoffelijkheid gebruiken.
Amsterdam is een stad van verschillen. De helft van de Amsterdammers heeft een migratieachtergrond. Het komt maar zelden voor dat families langer dan drie generaties in de stad wonen[1]. Het is daarom raar in Amsterdam te spreken over integratie als een maatstaf voor wie er wel en niet bij horen. Ik spreek liever over burgerschap en het versterken van burgerschap door goed onderwijs, arbeidsmarktbeleid en huisvesting. Verschillen maken Amsterdam dynamisch en aantrekkelijk. Tegelijkertijd zorgt toenemende segregatie in de stad ervoor dat het vertrouwen tussen verschillende groepen niet verbeterd. Sterker nog, de momenten of plekken waar mensen elkaar ontmoeten nemen daardoor af.
Als anonimiteit omslaat in onverschilligheid of zelfs animositeit, verliest de stad zijn charme. Ik wil dat homo’s hand in hand over straat kunnen lopen, dat meisjes die een hoofddoek willen dragen dit moeten kunnen doen. Dat verschillen van mening in het verkeer niet eindigen in scheldpartijen en Amsterdammers zich verantwoordelijk voelen voor de stad. Wél hun troep opruimen na een mooie zomerse dag. Amsterdam is geen gebruiksartikel maar iets dat we dagelijks met elkaar maken. Dat klinkt simpel maar is het niet. Omgaan met mensen die je niet kent of er een andere leefstijl op nahouden vraagt om ‘grootstedelijke’ competenties; nieuwsgierig zijn in plaats van oordelend, elkaar aansprekend in plaats van de andere kant op kijken. Als een homo wordt gepest in een buurt zijn ook buren en de ouders aan zet op dit onmiddellijk te stoppen. Verder komen met elkaar lukt alleen als we ons niet afzijdig houden en ons verantwoordelijk voelen voor andere Amsterdammers.
De Amerikaanse filosoof John Rawls heeft ooit de vraag opgeworpen: Hoe kunnen vrije en gelijke burgers die van inzicht verschillen over godsdienstige, filosofische en levensbeschouwelijke zaken vreedzaam met elkaar samenleven? Burgerschap, met alle verschillen van mening, ook fundamenteel, die daarbij horen, kan volgens hem niet zonder ‘civility’, hoffelijkheid. Hoffelijkheid, het is een beetje een ouderwets woord dat bij iedereen reacties oproept. Maar juist hoffelijkheid helpt bij het aangaan van dat moeilijke, schurende, gesprek over grote verschillen tussen mensen. Op die manier kunnen we burgerschap versterken in Amsterdam.
Tal van Amsterdammers zetten zich dagelijks in voor de stad. Mensen met lef zoals de voorlichters van het COC Amsterdam die met jongeren over homoseksualiteit in gesprek zijn. Vrouwenorganisaties die meisjes stimuleren te gaan werken ook als hun partner daar in eerste instantie bezwaar tegen heeft. Mensen met lef en maatschappelijke organisaties maken Amsterdam veerkrachtig. Het versterken van burgerschap begint op school, op de sportclub, op straat en in de buurt. Herdenkingen en feesten dragen bij aan een stedelijke identiteit. Hoffelijkheid maakt die ontmoetingen makkelijker. Zorgt ervoor dat we elkaars grillen of rariteiten beter kunnen verdragen. Maar stelt ook een grens aan het gedrag dat we van andere respecteren.
Meer burgerschap anno 2011 vraagt om initiatiefrijke burgers die zelf verantwoordelijkheid nemen; om een open, naar buiten gerichte houding van maatschappelijke organisaties; om een gemeente die nadrukkelijk ruimte laat en die ook in de toepassing van haar instrumenten durft te experimenteren en initiatief durft over te laten aan anderen. Het bestuur van de stad vervult zelf een voorbeeldfunctie. De burgemeester,wethouders, stadsdeelbestuurders en raadsleden, merken dagelijks hoe belangrijk het is aanwezig te zijn op de momenten en plekken die ertoe doen in de stad. Bij incidenten, maar ook bij het vieren van succes en het kennen van de gedeelde geschiedenis.
Meer hoffelijkheid is niet af te dwingen met maatregelen of projecten en dat is maar goed ook. Gedeeld burgerschap dichterbij brengen in een stad waar iedereen erbij hoort: het is een grote ambitie. Met partners die meedoen, met een duwtje in de rug aan die organisaties en burgers die zich aangesproken voelen. Ik ben er van overtuigd dat het kan, meer hoffelijkheid in Amsterdam. Om het samenleven in een grote en diverse stad aangenaam te maken.
[1] Een leuk detail is dat degenen die sinds 2000 het langst in Amsterdam gebleven zijn, vrouwen zijn van Marokkaanse herkomst